Egel leefde achteraan in de grote tuin in een nest dat goed verscholen lag. Hij had het er best naar zijn zin. Overdag deed hij na elke maaltijd een dutje en ´s avonds genoot hij van een beetje televisie kijken. Daar tussenin had hij zijn handen vol met boodschappen doen en zijn huis netjes houden. Hij deed alles rustig aan, zoals het een egel betaamt.
Voor vanmiddag hadden ze aangenaam weer voorspeld dus leek het Egel een goed idee om een ommetje te maken. Hij zou naar de bakker lopen en zich een vieruurtje aanschaffen. Zijn vriend ekster had hij al een paar dagen niet gezien, maar Egel had een sterk voorgevoel dat die vandaag even zou binnenspringen.
Ekster was een beetje gierig van aard, bracht zelf nooit een hapje mee maar Egel vond dat niet erg. Hij genoot van het gezelschap van Ekster en zou voor hem dus ook iets uitkiezen bij de bakker. Egel wist dat zijn vriend dol was op tompoesjes. Welk taartje Egel voor zichzelf zou uitkiezen wist hij nog niet. Hij zou zich wel laten verrassen bij de bakker.
Egel zag het helemaal zitten. Hij zette zijn stekels op, sloot de voordeur en vertrok.
Egel zette altijd zijn stekels op als hij het huis uit ging. De andere dieren uit de buurt waren erg nieuwsgierig en met zijn stekels hield hij hen een beetje op afstand.
“Laat ze maar loeren en roddelen” dacht hij “zolang ik het niet moet horen vind ik het allemaal oké. “
De afstand tot de bakker was ongeveer vijfhonderd meter. Over een uurtje ongeveer zou hij er zijn.
Ekster woonde enkele kilometers verderop. Hoewel hij al een respectabele leeftijd had, zat hij nog goed in de veren en vliegen, landen en lopen kon hij nog als de beste. Opstijgen lukte daarentegen steeds minder goed. Hij had de energie niet meer en om die reden kwam hij nog amper buiten. Zijn dochter bracht hem elke dag te eten en er kwam iemand van de thuishulp om zijn nest netjes te houden. Maar vandaag wou hij er tussenuit. Hij zou zijn trouwe vriend Egel nog eens een bezoekje brengen.
Ekster wou graag een hapje meenemen, maar aangezien hij dat amper kon dragen, laat staan mee torsen als hij zich afzet, zou hij gewoon zichzelf aandienen bij Egel in de hoop dat deze dat niet erg vond. Ekster liep tot aan het einde van de tak waarop zijn nest rustte, zakte door zijn poten en duwde zich af met alle kracht die hij in zich had. Een windvlaag verraste hem echter waardoor hij tegen de tak terug geduwd werd en hij onmenselijke kracht moest zetten op zijn vleugels om niet te pletter te storten. Het was gelukt, hij vloog. Maar de tranen stonden hem in de ogen en zijn vleugels deden pijn. Hij vloog op automatische piloot en intussen piekerde hij. Hoe moest het nu verder, als hij straks niet eens meer buiten kon voor een bezoekje aan zijn enige vriend.
Toen Ekster bij het hol van Egel arriveerde was deze nog onderweg naar huis. Ekster stond een beetje rond te draaien aan de voordeur en kraste “Egel…Egel!!”.
Geen reactie. Hij besloot te wachten en intussen wat op adem te komen. Hij voelde zich nog steeds erg somber.
Egel was opgetogen. De bakker had nog een tompoes in huis gehad en voor zichzelf had egel een carré confituur gekocht. Hij droeg het pakketje achter zich aan in zijn winkelkarretje. Deze hing met een snelbinder aan de vijfenzestigste stekel bovenop zijn rug, van aan zijn achterste te tellen. Die bewuste stekel stond verticaal en was het sterkst. Toen Egel zijn huisje naderde zag hij in de verte zijn vriend staan.
“Hé Ekster” riep hij “ik ben blij dat je er bent. Ik heb taartjes gekocht.”
Ekster keek hem met droevige ogen aan maar perste toch een glimlach uit zijn snavel. Hij riep echter niets terug.
Egel was niet van gisteren. Hij besefte dat Ekster moeite had met zijn leeftijd, dat hij niet meer goed kon opstijgen en dat hij daardoor vaak bedroefd was. Maar van een vieruurtje zou hij zeker opknappen.
Het onderonsje verliep in stilte. Ekster at zijn tompoes en Egel genoot van zijn carré confituur. Ze nipten af en toe van hun thee maar keken elkaar bewust niet aan. De stekels van Egel waren inmiddels weer plat en het winkelkarretje had hij netjes opgeborgen in de berging.
“Weet je”, sprak Egel “als je wil voer ik je naar huis met mijn karretje”.
Ekster keek op. “Zou je dat echt voor me doen?” vroeg hij.
“Tuurlijk, ik meen toch altijd wat ik zeg.”
“Je bent zo lief voor me. Je koopt altijd wat lekkers voor me en ik kan je niets teruggeven”.
“Onzin” sprak Egel. “Je komt bij me op bezoek. En jij bent de enige die dat doet. En ik weet dat je het moeilijk hebt en toch zeur je niet. Ik vind jou een moedige man Ekster. En ik breng je met alle plezier naar huis.”
En zo kwam het dat die dinsdag in september een egel vijf kilometer aflegde met achter zich een ekster in zijn winkelkarretje. Met een snelbinder aan de vijfenzestigste stekel vastgebonden.
Hoe Ekster uiteindelijk in zijn nest is geraakt weet niemand. Dat blijft het geheim van de twee goede vrienden.