
‘Schrijf over eekhoorntjes’ antwoordde ze. Dat vond ik niet zo´n goed idee omdat ik dan opzoekwerk zou moeten doen. Ik kon immers weinig meer vertellen dan dat zij, mijn zus, van eekhoorntjes houdt en er vandaag twee mocht zien passeren in het park.
Bij de eerste zag ik enkel nog de staart wegflitsen. De tweede keerde, bijna aan de overkant van het weggetje, op zijn passen terug en begon een beetje in de afgevallen bladeren en eikels te wroeten. Wij zussen hielden ons op dat moment heel stilletjes. Het tafereeltje was net iets te ver van waar we stonden om te kunnen zien wat er precies gebeurde.
En hups, weg was hij. En wij verder.
We hebben ons even verder op een bankje gezet waar een streepje zon ons vergezelde en ik heb haar mijn blogbericht van gisteren voorgelezen. Ze vond het grappig. Gelukkig, want ik had me er rot mee geamuseerd en ik zou op het spectrum van vreemdheid iets teveel aan een uiterste vertoeven als zou blijken dat zij er niets van begrepen had. Oef.
‘Vreemdheid: niet buitensporig.’
Wat verder aan de vijver kwamen we echter de werkelijke voeding voor mijn schrijfspier tegen. We hadden de twee vissers al gespot toen we vlakbij de vijver kwamen. Maar eerst moesten we voorbij de drie ganzen zien te geraken die wel heel veel kabaal en fysieke ophef maakten. Gelukkig was de nieuwsgierigheid van één van de twee honden van een man die onze richting uitkwam voldoende om de ganzen weer het water in te drijven. We keerden dus niet op onze stappen terug maar planden de wandeling rond de vijver…euh…rond te maken.
De hond had ook wat zin om mij te besnuffelen maar ik ben alvast niet achter de ganzen gesprongen.
Komen we na nog wat getetter en gewandel aan de andere kant van de vijver en zie ik beide vissers druk doende met een net. ‘Ze hebben een vis gevangen’ zei ik.
Eén van beide mannen stond voorovergebogen en de aanloop van zijn bilspleet was duidelijk zichtbaar en recht naar ons gericht. Ik vroeg mijn zus in stilte of ze een muntje van vijf cent had, zodat we het in de bilspleet konden steken en zien of de vissen dan beter toehapten.
De intensiteit van haar lachsalvo had ik niet verwacht. De twee mannen draaiden hun hoofd in onze richting en ik voelde mijn keel een beetje samenknijpen.
Wat nu gedaan?
Hoe redden we ons daaruit?
Dus heb ik geroepen ‘we dachten dat jullie een vis gevangen hadden’.
‘We hebben hem net teruggezet’ riep de aanloop-naar-bilspleetloze man terug.
‘Daarstraks heb ik een zeemermin gevangen’, voegde hij toe, ‘ik heb ze in de koffer gestoken.’
‘Ah, dat is mooi’ riep ik terug.
We lachten alle vier. De tweede man nog steeds voorovergebogen in de weer met het één of ander, maar hij draaide zijn ietwat rode hoofd naar ons om mee te lachen.
Rood van het vooroverhangen wellicht. Aanloop-naar-bilspleetblootheid-onbewust, schat ik.
Ik heb de anekdote afgerond met aan mijn zus te vertellen waarom ik had geroepen wat ik had geroepen.
Weer een lachsalvo. Maar ik heb wijselijk niet meer achterom gekeken.
Ze vond alleszins dat ik het goed had opgelost.
Zucht. Speelvogels, dat zijn we!