Photo by Marco Secchi on Unsplash
Het was vrijdag toen ik mijn favoriete lokale boekhandel bezocht op zoek naar het boekje dat ik iemand cadeau had gedaan. ´t Is te zeggen, om het zelf weer in mijn collectie te verwelkomen.
‘De omhelzing’, van David Grossman.
Wat wel eens meer in deze boekhandel gebeurt is dat de verkoopster in haar computer terugvindt dat ze het boek in huis heeft, maar dat de plek waar het te vinden is eventjes tegenpruttelt.
Omdat de kinderafdeling ‘aan me trok’ ging ik daar alvast wat snuisteren. Het was aldaar dat een andere verkoopster ‘mijn’ boek uit een schap trok en aan me gaf. Dit exemplaar leek kleiner dan het exemplaar dat ik weggaf, maar dat kan ook een illusie geweest zijn. Komt wel vaker voor.
Ik nam het boek dankbaar aan en snuffelde verder. Ging even in verbinding met een andere vrouw die het kinderhoekje ook een fijne plek vond en vervolgde toen mijn weg.
Ik futselde even met ‘Ik ben heel veel liefde’ van Wally de Doncker, omdat mijn oog viel op de illustraties en hun wonderhand Fatinha Ramos. Mijn hart heeft al vaker blij geprikkeld een huppelslag gemaakt bij het bewonderen van haar creaties.
En net toen ik besiste me linea recta naar de kassa te begeven om verdere ‘in-grepen’ te voorkomen (dixit geldbeugel), viel mijn oog op een klein blauw boekje met de titel ‘Proficiat trouwens’.
Proficiat?! Voelde ik me hier aangesproken?
Georges Saunders is de schrijver en meldt in de voetnoot dat het boekje ‘enkele gedachten over vriendelijk zijn‘ bevat.
Ik heb het inmiddels twee keer uitgelezen, de eerste keer heb ik heel erg gejankt. Nu zit het in mijn handtas in afwachting van even doorbladerd te worden, tot het moment dat het plaats zal maken voor een pakketje woorden dat op dat moment dan weer meer passend is voor mijn systeem.
De achterflap verkondigt ‘Ik weet dat het waar is, ook al klinkt het vrij melig en weet ik niet zo goed wat ik ermee aanmoet: waar ik in mijn leven het meeste spijt van heb zijn de keren dat ik niet aardig ben geweest.’
Vandaar de titel van dit blogbericht. En hieronder enkele gebeurtenissen op een rij.
Op mijn eerste ochtend op de afdeling tijdens mijn laatste opname, waren mijn lichaam en geest zichzelf niet.
De vrouw met gefronste blik die ik tegenkwam in de leefruimte moet het gemerkt hebben. Ze gaf me een dikke knuffel.
Een knuffel zowaar, zoals ik ook had gevraagd aan de ambulancière de ochtend ervoor…en niet gekregen.
Enkele dagen later verjaarde de knuffeldame. Ik bedacht dat ik haar ‘iets’ wou geven. Liefst iets dat heel erg passend zou aankomen. Het enige dat ik had meegenomen toen ik naar de spoedafdeling van dit ziekenhuis was gekomen, was een tas met prentenboeken . Omdat ik eigenlijk de ochtend die volgde op mijn aanmelding, zou aantreden als voorlezer in de jeugdbiliotheek. Ik stil de hoop koesterde dat een verkwikkende slaap in een veilig bed voldoende zou zijn om me weer dienstbaar te maken.
Eén van de boekjes die ik meegenomen had was dus ´De Omhelzing’ van David Grossman. Ik gaf het haar. Met een geïmproviseerde kaart erbij met wat kleur, een gedicht van me en enkele medeplichtige namen die ik op de afdeling gesprokkeld had.
Ze was er heel blij mee. Maar ook erg geraakt door wat ze in het boekje las.
Ik verduidelijkte waarom ik het haar had gegeven.
Dagen later, toen ik al een tijdje in een andere groep vertoefde en zij ons vervoegde op de dag dat ik huiswaarts zou keren, had ze het er opnieuw over. Dat ‘iedereen’ onder de indruk was van het boek. Dat ze het ook aan de psycholoog had laten lezen, die niet ophield erin te bladeren en besloot met de woorden ‘en jij hebt dit dus gekregen van een medepatiënt?’
Ik ben blij voor haar. Omdat zij er blij mee is. En ook omdat ze al eens had aangegeven dat ze niet vergeet wie haar ooit iets gaf dat haar blij maakte . Alvast in haar innering zal mijn gebaar dus een stukje verder leven. Jiehaa!!
Een tweede vrouw op dezelfde afdeling, ging op een dag mee wandelen. Dat had ze nog nooit gedaan sedert haar opname. Omdat ik zag hoe moeizaam ze liep, vroeg ik haar of ze een armsteun wou.
Ze beaamde.
Het fittere gedeelte van de groep liep verder en verder uit.
‘Ik kan niet meer’, zei mijn armgenoot op een bepaald moment.
‘Teruggaan is geen optie’, antwoordde ik. ‘Maar we kunnen wel uitkijken naar een bank om even te rusten.’
De begeleider keek niet om. Ik zou zowaar mijn eigen weg hebben kunnen inslaan met haar aan mijn arm.
Ze heeft volgehouden tot het einde, al was ze wel heel moe achteraf.
Onderweg kreeg ik nog woorden van haar, bij ons zoveelste rustmoment.
‘Ik vind jou een toffe vrouw’.
‘Dank je’ heb ik geantwoord. Ik meende het en mijn dankbare glimlach aan haar ook.
Aan hem gaf ik het boekje ‘Jihad van de Liefde.’. Hij was geraakt door de manier dat Mohamed El Bachiri over zijn omgang met zijn vrouw spreekt.
Hij had bij het lezen van zo´n passage het boekje even opzij moeten leggen, omdat het zo confronteerde.
Toen hij het kleine boekje terugbracht nadat hij het alsnog volledig had uitgelezen, heb ik aangegeven dat hij het mocht houden. Omdat het hem duidelijk iets deed.
Maar hem ga ik nog zien, zo hebben we dat afgesproken. Omdat we op bezoek gaan bij de derde man in ons gezelschap die nog enkele maanden in het ziekenhuis blijft. Onder ons drieën hebben we ons verblijf aldaar opgeluisterd.
Hoe in één van de films die we samen consumeerden voorkwam ‘het zijn de mensen die maken hoe fijn een plek is’. Of iets in die trant. Ik heb het dit keer eens niet genoteerd…Mijn excuses voor deze slordigheid 😉
En aan het einde van het spectrum, na een vraag van een collega schreef ik dit:
‘Ik zal goed voor mezelf zorgen en me daarom geen werk op laten dringen tijdens mijn opname 🙂 Jullie komen er wel uit. Liefs.’